* 1989, NL
Joep Vossebeld
Curator en schrijver Joep Vossebeld is verbonden aan Odapark, een centrum voor hedendaagse kunst in een natuurgebied in Venray. Tussen 2016 en 2019 was hij als gastcurator werkzaam voor het Bonnefantenmuseum Maastricht. Samen met Paula van den Bosch ontwikkelde hij hier een tentoonstellingsmodel om de archieven van overleden kunstenaars te activeren, vanuit het idee ‘Postume Samenwerking’. In 2021 werkte hij samen met Fabian de Kloe aan de tentoonstelling ‘In Search of Sharawadgi: landscape works with Piet Oudolf & LOLA’ voor Museum SCHUNCK in Heerlen. Joep is werkzaam als docent aan Toneelacademie Maastricht en schrijver voor het cultureel maandblad Zuiderlucht. Tussen 2016 en 2020 was hij gids in de grottenstelsels van de Sint Pietersberg en als deelnemer verbonden aan ‘OVERGANGSZONE’.
www.joepvossebeld.com
Iedere schep die er in de Sint Pietersberg de grond in ging legde een stukje van het verleden bloot. Iedere brok vuursteen is een geologisch raadsel. Ieder blokje mergel bevat de verpulverde resten van ontelbare levende wezens die miljoenen jaren geleden op deze plek rondzwommen. Iedere rotswand bevat de krassen van mijnwerkers, onderzoekers en toeristen uit de afgelopen eeuwen. Ondanks al deze zichtbare sporen bleek ‘onzichtbaarheid’ het centrale thema van de performances, lezingen en teksten die ik creeërde naar aanleiding van ‘OVERGANGSZONE’.
De onzichtbare werelden die de gidsen in de grottenstelsel oproepen in de hoofden van bezoekers, terwijl ze in volslagen duisternis hun verhaal vertellen. De onzichtbare plek die de cement van de ENCI inneemt in onze omgeving; de helft van de funderingen in Nederland is gemaakt met ENCI-cement. De onzichtbare maar duidelijk aanwezige pijn, die werknemers voelen bij het afscheid van de plek waar ze decennia-lang werkten. De verwachtingen, dromen en teleurstellingen die omwonenden, beleidsmakers en activisten projecteren op een berg die grotendeels alleen nog maar in de herinnering bestaat. De Sint-Pietersberg werd steeds meer het negatief van een foto, een omkering van de werkelijkheid, een geestverschijning in een vergeeld familie-album.
De overgangszone is misschien wel een afscheid van de Sint Pieters Berg, en een welkom aan het Dal van Sint Pieter.
De onzichtbare werelden die de gidsen in de grottenstelsel oproepen in de hoofden van bezoekers, terwijl ze in volslagen duisternis hun verhaal vertellen. De onzichtbare plek die de cement van de ENCI inneemt in onze omgeving; de helft van de funderingen in Nederland is gemaakt met ENCI-cement. De onzichtbare maar duidelijk aanwezige pijn, die werknemers voelen bij het afscheid van de plek waar ze decennia-lang werkten. De verwachtingen, dromen en teleurstellingen die omwonenden, beleidsmakers en activisten projecteren op een berg die grotendeels alleen nog maar in de herinnering bestaat. De Sint-Pietersberg werd steeds meer het negatief van een foto, een omkering van de werkelijkheid, een geestverschijning in een vergeeld familie-album.
De overgangszone is misschien wel een afscheid van de Sint Pieters Berg, en een welkom aan het Dal van Sint Pieter.
Iedere schep die er in de Sint Pietersberg de grond in ging legde een stukje van het verleden bloot. Iedere brok vuursteen is een geologisch raadsel. Ieder blokje mergel bevat de verpulverde resten van ontelbare levende wezens die miljoenen jaren geleden op deze plek rondzwommen. Iedere rotswand bevat de krassen van mijnwerkers, onderzoekers en toeristen uit de afgelopen eeuwen. Ondanks al deze zichtbare sporen bleek ‘onzichtbaarheid’ het centrale thema van de performances, lezingen en teksten die ik creeërde naar aanleiding van ‘OVERGANGSZONE’.
De onzichtbare werelden die de gidsen in de grottenstelsel oproepen in de hoofden van bezoekers, terwijl ze in volslagen duisternis hun verhaal vertellen. De onzichtbare plek die de cement van de ENCI inneemt in onze omgeving; de helft van de funderingen in Nederland is gemaakt met ENCI-cement. De onzichtbare maar duidelijk aanwezige pijn, die werknemers voelen bij het afscheid van de plek waar ze decennia-lang werkten. De verwachtingen, dromen en teleurstellingen die omwonenden, beleidsmakers en activisten projecteren op een berg die grotendeels alleen nog maar in de herinnering bestaat. De Sint-Pietersberg werd steeds meer het negatief van een foto, een omkering van de werkelijkheid, een geestverschijning in een vergeeld familie-album.
De overgangszone is misschien wel een afscheid van de Sint Pieters Berg, en een welkom aan het Dal van Sint Pieter.
De onzichtbare werelden die de gidsen in de grottenstelsel oproepen in de hoofden van bezoekers, terwijl ze in volslagen duisternis hun verhaal vertellen. De onzichtbare plek die de cement van de ENCI inneemt in onze omgeving; de helft van de funderingen in Nederland is gemaakt met ENCI-cement. De onzichtbare maar duidelijk aanwezige pijn, die werknemers voelen bij het afscheid van de plek waar ze decennia-lang werkten. De verwachtingen, dromen en teleurstellingen die omwonenden, beleidsmakers en activisten projecteren op een berg die grotendeels alleen nog maar in de herinnering bestaat. De Sint-Pietersberg werd steeds meer het negatief van een foto, een omkering van de werkelijkheid, een geestverschijning in een vergeeld familie-album.
De overgangszone is misschien wel een afscheid van de Sint Pieters Berg, en een welkom aan het Dal van Sint Pieter.
Joep Vossebeld: film still repetitie St. Pietersberrig (2020)
graven en groeven: een aantal ideeën over grondstofwinning,
fossielen en een statement over geschiedenis
(inclusief diverse omwegen)
fossielen en een statement over geschiedenis
(inclusief diverse omwegen)
JV: Kunnen de gordijnen dicht? Ik zie door het raam de hele tijd mensen langsfietsen en dat leidt af. En een beetje duisternis is wel zo sfeervol.
Zo goed?
JV: Prima, dankjewel.
Fijn dat jullie er zijn. Ik wil me eerst even kort verontschuldigen. Hoewel ik leerde om nooit met verontschuldigingen te beginnen, want er wordt meteen getwijfeld aan je zelfvertrouwen. Ik zal het mogelijk nog erger maken: ik presenteer jullie maar liefst twee excuses. Jullie zijn namelijk hier om naar mijn onderzoek te luisteren, maar ik moet jullie tot mijn grote spijt mededelen dat ik mijn onderzoeksproces niet ga presenteren. Het probleem is dit: ik doe geen onderzoek. Natuurlijk, ik zoek wel naar iets en kom dan al struikelend zo nu en dan iets interessants tegen. Maar de woorden onderzoek of research lijken mij niet van toepassing. Ze voelen te groot en doelgericht voor wat ik doe.
Sorry.
Mijn verhaal gaat ook niet over de ENCI of over cementgroeves. Niet dat ik de ENCI niet boeiend genoeg vind. Maar de ENCI groeve is voor mij slechts interessant als voorbeeld. Als het lokale gezicht van een universeel verschijnsel: transitie. Nu zie ik dagelijks vele gezichten van transitie. Langzame en snelle transitie. Eenmalige en terugkerende. Bij transitie denk ik meteen aan mijn tuin. In de zomer gebruik ik die om in de zon te liggen, groenten te kweken, en te grillen met vrienden. Maar als ik vandaag naar mijn achtertuin kijk zie ik alleen een decor. Ik kom ’s winters nooit in de tuin, want dan moet de schuifdeur in de woonkamer open en trekt de kou naar binnen. Maar ik hou nog steeds van mijn tuin want ik heb iets om naar te kijken: vogels de zich wassen, ruisende bomen en sluipende katten. Maar waarschijnlijk is mijn tuin niet het beste voorbeeld van transitie en daarom ga ik het er verder ook niet meer over hebben.
Ik wil met jullie spreken over graven. Als bezigheid kan graven ontzettend spannend zijn. Het is namelijk een uitstekende manier om dingen te ontdekken, dingen waar je het bestaan niet van vermoedde. Dingen die zich daar in de bodem verstopten, jarenlang. Ik zeg ‘dingen’, maar zal specifieker zijn, zodat jullie een juist beeld kunnen vormen. Het kan plastic afval zijn, een glazen knikker of een scherf porselein. Misschien zijn het onherkenbare stukken roest, een mooie regenworm of een onbekend insect. Maar het mooiste aan graven zijn al de dingen waar je niet op stuit. Zij die zich met blijvend succes verstoppen. De toekomstige vondsten.
Op een middag stopte een man uit het dorp zijn auto aan de achterkant van onze tuin. De man, wij noemden hem ome Bert, had een cadeau voor mijn broer en mij. De grote aanhanger achter zijn auto was gevuld met zand en hij stortte dit op een hoop in onze tuin. Ik was toen een stuk kleiner dan vandaag, dus wij noemden het met recht een heuvel. De heuvel gaf ons ongekende mogelijkheden. In het begin zaten we op de top en genoten we van het uitzicht. Of we plantten een vlag, de hoop zand werd een fort en wij de wachters. Later pakten we onze scheppen, de heuvel werd een berg en wij mijnwerkers, gravend naar kostbaarheden. Na een zomer graven bleek onze berg plotseling verdwenen. Wat restte was een klein stukje grond bezaaid met gaten en greppels, aan de rand van mijn moeders moestuin. Rondom deze groeve hadden we een aantal valkuilen aangelegd, bedekt met bladeren en takken. In het geval we iets kostbaars zouden vinden, kon niemand dat van ons afpakken. Iedere ochtend stormden we naar buiten om te kijken of we iemand gevangen hadden. Maar behalve wat insecten vingen we nooit iets. Wel ving ik ooit een wezel, maar dat was in een ton met kippenvoer. Een muis was op het graan in de ton afgekomen en een wezel moet de muis als een makkelijke prooi hebben gezien. Maar nu kwam hij zelf niet meer uit de plastic bak. Wezels zijn prachtig, snel en dodelijk. Gevangen op de bodem van de ton kon ik hem uitgebreid bestuderen.
Vergeef me deze korte omweg (er volgen er meer).
Op een dag vonden we een tegel in onze zandmijn. En nog een. Op het eind van de middag waren we de trotse eigenaren van een complete vloer. Alle tegels waren beschilderd met botten. Dat zag er ongeveer zo uit:
Zo goed?
JV: Prima, dankjewel.
Fijn dat jullie er zijn. Ik wil me eerst even kort verontschuldigen. Hoewel ik leerde om nooit met verontschuldigingen te beginnen, want er wordt meteen getwijfeld aan je zelfvertrouwen. Ik zal het mogelijk nog erger maken: ik presenteer jullie maar liefst twee excuses. Jullie zijn namelijk hier om naar mijn onderzoek te luisteren, maar ik moet jullie tot mijn grote spijt mededelen dat ik mijn onderzoeksproces niet ga presenteren. Het probleem is dit: ik doe geen onderzoek. Natuurlijk, ik zoek wel naar iets en kom dan al struikelend zo nu en dan iets interessants tegen. Maar de woorden onderzoek of research lijken mij niet van toepassing. Ze voelen te groot en doelgericht voor wat ik doe.
Sorry.
Mijn verhaal gaat ook niet over de ENCI of over cementgroeves. Niet dat ik de ENCI niet boeiend genoeg vind. Maar de ENCI groeve is voor mij slechts interessant als voorbeeld. Als het lokale gezicht van een universeel verschijnsel: transitie. Nu zie ik dagelijks vele gezichten van transitie. Langzame en snelle transitie. Eenmalige en terugkerende. Bij transitie denk ik meteen aan mijn tuin. In de zomer gebruik ik die om in de zon te liggen, groenten te kweken, en te grillen met vrienden. Maar als ik vandaag naar mijn achtertuin kijk zie ik alleen een decor. Ik kom ’s winters nooit in de tuin, want dan moet de schuifdeur in de woonkamer open en trekt de kou naar binnen. Maar ik hou nog steeds van mijn tuin want ik heb iets om naar te kijken: vogels de zich wassen, ruisende bomen en sluipende katten. Maar waarschijnlijk is mijn tuin niet het beste voorbeeld van transitie en daarom ga ik het er verder ook niet meer over hebben.
Ik wil met jullie spreken over graven. Als bezigheid kan graven ontzettend spannend zijn. Het is namelijk een uitstekende manier om dingen te ontdekken, dingen waar je het bestaan niet van vermoedde. Dingen die zich daar in de bodem verstopten, jarenlang. Ik zeg ‘dingen’, maar zal specifieker zijn, zodat jullie een juist beeld kunnen vormen. Het kan plastic afval zijn, een glazen knikker of een scherf porselein. Misschien zijn het onherkenbare stukken roest, een mooie regenworm of een onbekend insect. Maar het mooiste aan graven zijn al de dingen waar je niet op stuit. Zij die zich met blijvend succes verstoppen. De toekomstige vondsten.
Op een middag stopte een man uit het dorp zijn auto aan de achterkant van onze tuin. De man, wij noemden hem ome Bert, had een cadeau voor mijn broer en mij. De grote aanhanger achter zijn auto was gevuld met zand en hij stortte dit op een hoop in onze tuin. Ik was toen een stuk kleiner dan vandaag, dus wij noemden het met recht een heuvel. De heuvel gaf ons ongekende mogelijkheden. In het begin zaten we op de top en genoten we van het uitzicht. Of we plantten een vlag, de hoop zand werd een fort en wij de wachters. Later pakten we onze scheppen, de heuvel werd een berg en wij mijnwerkers, gravend naar kostbaarheden. Na een zomer graven bleek onze berg plotseling verdwenen. Wat restte was een klein stukje grond bezaaid met gaten en greppels, aan de rand van mijn moeders moestuin. Rondom deze groeve hadden we een aantal valkuilen aangelegd, bedekt met bladeren en takken. In het geval we iets kostbaars zouden vinden, kon niemand dat van ons afpakken. Iedere ochtend stormden we naar buiten om te kijken of we iemand gevangen hadden. Maar behalve wat insecten vingen we nooit iets. Wel ving ik ooit een wezel, maar dat was in een ton met kippenvoer. Een muis was op het graan in de ton afgekomen en een wezel moet de muis als een makkelijke prooi hebben gezien. Maar nu kwam hij zelf niet meer uit de plastic bak. Wezels zijn prachtig, snel en dodelijk. Gevangen op de bodem van de ton kon ik hem uitgebreid bestuderen.
Vergeef me deze korte omweg (er volgen er meer).
Op een dag vonden we een tegel in onze zandmijn. En nog een. Op het eind van de middag waren we de trotse eigenaren van een complete vloer. Alle tegels waren beschilderd met botten. Dat zag er ongeveer zo uit:
De botten waren wit op een blauwe achtergrond. De hoekjes waren paars. Nu hadden we echt iets bijzonders, maar wat precies? Een oude grafkamer, of de paleisvloer van een boze prins? Mijn broer en ik organiseerden een tentoonstelling in onze tuin, voor alle kinderen uit de buurt, de tegels toonden we op het gras. Mijn broer inde de entreeprijs (5cent), ik leidde de bezoekers rond en serveerde glaasjes jus d’orange. Deze waren inbegrepen bij de entreeprijs. Al snel brak de goudkoorts uit, de buurtkinderen begonnen ook hun eigen tuin om te spitten. Een van hen claimde zelfs de vondst van een goudmijn in de kelder, maar mocht deze van zijn vader niet aan ons laten zien. Wij respecteerden dit, goud is immers erg kostbaar, en het verklaarde ook waarom zijn vader niet hoefde te werken.
Nu kun je hier in de buurt echt goud vinden. Sommige van de riviertjes en beekjes in de Eifel en Ardennen bevatten kleine goudschilfers. Zo is er het verhaal van een man die al zijn weekenden doorbracht met het zoeken naar goud in een stroompje bij Stavelot. Na 25 jaar had hij voldoende goud verzameld om een ring te maken, hij vroeg zijn vriendin hiermee ten huwelijk. Romantisch. Wat ze doen nu ze na 25 jaar plotseling wel de weekenden samen moeten doorbrengen weet ik niet.
Wat ik wil zeggen: bijna alles kan een mijn of groeve worden. Het ligt er maar net aan wat je nodig hebt. Zo ligt dichtbij het dorpje waar ik opgroeide een kasteel, of wat er van over is. In de folders bij de lokale VVV spreekt men van een kasteel, maar voor de rest noemt iedereen het een ruïne. Het 13de -eeuwse kasteel brandde in 1685 af na een aanval. Sindsdien was de plek in gebruik als steengroeve, veel boerderijen en huizen in de omgeving werden gebouwd met stenen van het kasteel. Die stenen kun je nog duidelijk zien zitten. Dat is om twee redenen interessant:
Nu kun je hier in de buurt echt goud vinden. Sommige van de riviertjes en beekjes in de Eifel en Ardennen bevatten kleine goudschilfers. Zo is er het verhaal van een man die al zijn weekenden doorbracht met het zoeken naar goud in een stroompje bij Stavelot. Na 25 jaar had hij voldoende goud verzameld om een ring te maken, hij vroeg zijn vriendin hiermee ten huwelijk. Romantisch. Wat ze doen nu ze na 25 jaar plotseling wel de weekenden samen moeten doorbrengen weet ik niet.
Wat ik wil zeggen: bijna alles kan een mijn of groeve worden. Het ligt er maar net aan wat je nodig hebt. Zo ligt dichtbij het dorpje waar ik opgroeide een kasteel, of wat er van over is. In de folders bij de lokale VVV spreekt men van een kasteel, maar voor de rest noemt iedereen het een ruïne. Het 13de -eeuwse kasteel brandde in 1685 af na een aanval. Sindsdien was de plek in gebruik als steengroeve, veel boerderijen en huizen in de omgeving werden gebouwd met stenen van het kasteel. Die stenen kun je nog duidelijk zien zitten. Dat is om twee redenen interessant:
- Het kasteel was gebouwd met de belasting die de kasteelheer inde van de lokale boeren en horigen. Dus het lijkt me rechtvaardig dat hun nakomelingen hun deel van het kasteel opeisten nadat de heer verdreven was.
- De plek is uiteindelijk veel langer in gebruik geweest als steengroeve dan als kasteel. Toch noemen we burchten nooit een groeve of mijn. Het zal te maken hebben met de eerste indruk die zich hardnekkig in onze geheugens nestelt, een probleem dat we vaker hebben met woorden.
De kasteel-ruïne-groeve leek slecht vanaf één kant nog op een kasteel. Aan de oostkant stond een hoge achthoekige toren, hier ontbrak alleen het dak. Deze toren was echter een 19de -eeuwse toevoeging, gebouwd als vakantiehuisje voor een rijke industrieel. In de romantische ruïne spendeerde hij zijn zomervakanties. Het lijkt een komisch toeval dat toen men vijf jaar geleden besloot om het kasteel in fases te restaureren, men startte met dit neogotische vakantiehuisje. De opgeknapte toren trekt veel bezoekers die komen voor de middeleeuwse sfeer. Men besloot ook de rest van de ruïne te restaureren. Ze zijn nu net klaar met de 13de -eeuwse kelders en een 14de -eeuwse toren. Op dit moment werken ze aan de 17de -eeuwse Franse tuinen. Maar voor de reconstructie van deze tuinen moest men eerst een 20ste -eeuwse boerderij slopen die in de weg stond. Het puin van deze boerderij wordt gebruikt als fundament voor de nieuw aan te leggen parkeerplaats aan de achterkant van het kasteel. Je loopt dan vanaf de parkeerplaats over een slingerend pad door de moerassen naar de burcht. Maar wel pas nadat deze moerassen in 2018 nieuw zijn gecreëerd, ze werden immers begin 1900 drooggelegd voor landbouwgrond. Het is een kasteel, een ruïne, een groeve, een vakantievilla en een toeristenbestemming. Maar ook is het een van de beste collages die ik ken.
Nog een voorbeeld. We hoeven er niet ver voor te reizen. Tien kilometer ten westen van onze burcht ligt een gezellig dorpje midden in de Maas. De bewoners noemen de plek Het Eiland. Het was ooit van militair belang, je kon vanaf hier makkelijk alle transport over de rivier controleren. Het dorpje werd dus een stadje met vestingmuren. Helaas werden kanonnen steeds krachtiger. In 1874 werden de vestingwerken ontmanteld en vertrokken de militairen. In datzelfde jaar werd begonnen aan de bouw van een brug en was er feitelijk niet langer sprake van een eiland. Het is makkelijk voor te stellen dat deze veranderingen leidden tot een identiteitscrisis. Op een jaar tijd veranderde de gemeenschap van een zwaar verdedigd eiland in een slaperig boerendorpje. De gebeden van de bewoners werden blijkbaar gehoord want vanaf 1926 werd het dorpje weer opnieuw door het water afgesneden. Ditmaal door de aanleg van het Julianakanaal. Er waren wel twee bruggen over deze kloof, maar het gaf de inwoners toch weer een gevoel van autonomie. Men ziet dingen zoals men ze wil zien, en zij zagen zich als eilandbewoners.
Deze projectie van het eigen geloof op de omgeving is misschien ook de grondslag voor de ontdekking van kanalen op de planeet Mars. Eind 19de vonden wetenschappers bewijs voor een ingenieus stelsel van kanalen op Mars, niet toevallig op het moment dat kanaalgravers in heel Europa actief waren. Ik heb hier een wetenschappelijke dia uit 1922 die deze theorie moest ondersteunen. Is het toevallig dat deze theorie verdween op het moment dat men begon met de aanleg van snelwegen?
Nog een voorbeeld. We hoeven er niet ver voor te reizen. Tien kilometer ten westen van onze burcht ligt een gezellig dorpje midden in de Maas. De bewoners noemen de plek Het Eiland. Het was ooit van militair belang, je kon vanaf hier makkelijk alle transport over de rivier controleren. Het dorpje werd dus een stadje met vestingmuren. Helaas werden kanonnen steeds krachtiger. In 1874 werden de vestingwerken ontmanteld en vertrokken de militairen. In datzelfde jaar werd begonnen aan de bouw van een brug en was er feitelijk niet langer sprake van een eiland. Het is makkelijk voor te stellen dat deze veranderingen leidden tot een identiteitscrisis. Op een jaar tijd veranderde de gemeenschap van een zwaar verdedigd eiland in een slaperig boerendorpje. De gebeden van de bewoners werden blijkbaar gehoord want vanaf 1926 werd het dorpje weer opnieuw door het water afgesneden. Ditmaal door de aanleg van het Julianakanaal. Er waren wel twee bruggen over deze kloof, maar het gaf de inwoners toch weer een gevoel van autonomie. Men ziet dingen zoals men ze wil zien, en zij zagen zich als eilandbewoners.
Deze projectie van het eigen geloof op de omgeving is misschien ook de grondslag voor de ontdekking van kanalen op de planeet Mars. Eind 19de vonden wetenschappers bewijs voor een ingenieus stelsel van kanalen op Mars, niet toevallig op het moment dat kanaalgravers in heel Europa actief waren. Ik heb hier een wetenschappelijke dia uit 1922 die deze theorie moest ondersteunen. Is het toevallig dat deze theorie verdween op het moment dat men begon met de aanleg van snelwegen?
In de jaren 70 bleek de vruchtbare kleigrond die het eilandstadje omringde veel waardevoller dan gedacht. Het onderliggende grind is namelijk uitstekend geschikt voor de productie van beton. De Eilanders kwamen er al snel achter dat ze midden in een grind-groeve woonden. Zelfs de oude verdedigingswallen werden weer in ere hersteld, ditmaal als bescherming tegen het lawaai van de baggerschepen. Deze schepen schraapten een groot deel van het omringende land weg, net als meerdere toegangswegen. Ironisch genoeg is Het Eiland nu omringd door meer water dan toen het een echt eiland was.
In 2007 besloot het historische genootschap van het dorp om een reconstructie te maken van de 17de -eeuwse fortificaties. Deze aarden bastions werden gebouwd met zand afkomstig uit de geluidswal iets verderop, de baggerschepen waren klaar met hun werk. In de weken na de feestelijke opening van wallen en muren begonnen inwoners te klagen. Hun uitzicht was weg, en erger nog, er keken nu toeristen vanaf de muren bij bewoners in de slaapkamer. Er werden foto’s gemaakt van hun interieur. De gemeenteraad discussieerde over het plaatsten van hekken op de verdedigingslinie, om zo de bewoners te beschermen tegen vreemde ogen en camera’s. Verder is iedereen weer tevreden, want de gaten die het grindbedrijf achterliet trekken massa’s watersporters en toeristen. Collage nummer twee.
Laten we kort teruggaan naar het kasteel. Ik zei net dat men de moerassen opnieuw wil aanleggen. Het is echter niet waarschijnlijk dat het water in de moerassen blijft, het grondwaterpeil staat al jaren te laag in deze omgeving. Men denkt dat het grondwater wordt weg geslurpt door de bruinkoolgroeves in de buurt van Aachen. Deze mijnen zijn duidelijk zichtbaar in het landschap en vanuit de ruimte. Let maar op, als het weerbericht op tv is zie je duidelijk drie gele vlekken rechts naast Zuid-Limburg. In 2014 probeerde ik met een paar vrienden een rondje om de mijn te lopen. Gewoon om te kijken hoe lang het zou duren. Pas na drie dagen waren we terug en waren we nog maar met z’n tweeën over. De rest had tussendoor een taxi gebeld (bloedende voeten, koud, longontsteking etc.). ’s Nachts kampeerden we in de buitenlucht, wakker gehouden door de graafmachines en de kou (het was december). De heuvel waarop we sliepen heet de Sophienhöhe. Het is een ruige heuvel bedekt met rotsblokken, boomstronken en een bizar woud, vol reusachtige dode eiken. Allemaal nep. Het hele landschap komt van de tekentafel, zelfs de dode bomen werden hier geplant. De heuvel is gebouwd met restmateriaal van de mijn en groeit nog iedere dag. De streek was ooit boerengebied, met dorpjes, kastelen en rivieren, maar deze zijn allemaal verdwenen. We passeerden een aantal dorpen die binnenkort aan de beurt waren. Eén dorp was al verlaten, twee werklui ontruimden het kerkhof. Niet alleen de levenden, maar ook de doden kregen een nieuwe woning. In het tweede dorp waren bewoners nog druk bezig met klussen en schilderen. De taxateur van het mijnbedrijf zou de volgende week langskomen om de waarde van ieder huis te bepalen.
De mijn gaat in 2035 dicht. Niet omdat de bruinkool op is, maar omdat verder graven zou betekenen dat nieuwgebouwde dorpen ontruimd moeten worden. Sommigen bewoners zouden dan voor de tweede keer opnieuw moeten beginnen. De verlaten groeve, een gat van zo’n honderdvijftig meter diep, zal zich vanaf 2035 langzaam vullen met water. Maar volgens berekeningen duurt het zo’n 40 jaar voor het nieuwe meer helemaal gevuld is.
We eindigden onze tocht in de kerk van een nieuw dorp, gefinancierd en gebouwd door het mijnbedrijf. De glas-in-loodramen waren bizar: Geen heiligen, of Bijbelse verhalen. Wel beelden van graafmachines die langzaam het land wegschrapen.
De bruinkool zelf krijgt trouwens maar weinig kans om van het daglicht te genieten. Vanuit de groeve gaat het meteen via een transportband de elektriciteitscentrale in, als brandstof. Het blijft verbazingwekkend: complete gemeenschappen die wijken voor een gigantisch gat. De reden? Elektriciteit. BZZZZZT, en het is weg. Misschien zijn we wel dichter bij de oude mythes dan we denken. Na 3000 jaar bouwen we nog steeds monumenten voor de God van de Bliksem.
Een jaar of wat geleden was ik in een stad met de naam Freiburg. Dat is een aangename Maastricht-achtige stad in het zuidwesten van Duitsland. Men noemt het ook wel de Rode Stad, niet vanwege politieke voorkeur (die is Groen) maar omdat de meeste gebouwen zijn gebouwd met rode steen. Het rode hoogtepunt is het Münster (een kerk) in het midden van de stad. De steen werd gewonnen uit een heuvel net buiten de stad. De rode kleur was toevallig, het was de makkelijkst winbare bouwsteen in de omgeving. In de kerk vroeg ik een bewaker of hij wist waar de steengroeve lag. Hij moest lachen en wees naar de muren. “Hier”, zei hij. “Ze hebben alle steen 1000 meter verplaatst en in een stad veranderd. De heuvel is helemaal afgegraven.” Dit levert wel problemen op voor de restauratie. Om de Rode Stad overeind te houden moeten de stenen nu uit een andere groeve komen, 75km verderop.
Om fondsen te werven verkoopt het Freiburger Münster de verweerde stenen die bij de renovatie vervangen worden. Je kan de rode gotische stenen bijvoorbeeld als bijzettafeltje gebruiken of als grafsteen. Om hier aandacht voor te vragen heeft de kerk een rij lege graven laten bouwen op de begraafplaats, versierd met stukken kerk. De namen die erop staan zijn verzonnen.
In 2007 besloot het historische genootschap van het dorp om een reconstructie te maken van de 17de -eeuwse fortificaties. Deze aarden bastions werden gebouwd met zand afkomstig uit de geluidswal iets verderop, de baggerschepen waren klaar met hun werk. In de weken na de feestelijke opening van wallen en muren begonnen inwoners te klagen. Hun uitzicht was weg, en erger nog, er keken nu toeristen vanaf de muren bij bewoners in de slaapkamer. Er werden foto’s gemaakt van hun interieur. De gemeenteraad discussieerde over het plaatsten van hekken op de verdedigingslinie, om zo de bewoners te beschermen tegen vreemde ogen en camera’s. Verder is iedereen weer tevreden, want de gaten die het grindbedrijf achterliet trekken massa’s watersporters en toeristen. Collage nummer twee.
Laten we kort teruggaan naar het kasteel. Ik zei net dat men de moerassen opnieuw wil aanleggen. Het is echter niet waarschijnlijk dat het water in de moerassen blijft, het grondwaterpeil staat al jaren te laag in deze omgeving. Men denkt dat het grondwater wordt weg geslurpt door de bruinkoolgroeves in de buurt van Aachen. Deze mijnen zijn duidelijk zichtbaar in het landschap en vanuit de ruimte. Let maar op, als het weerbericht op tv is zie je duidelijk drie gele vlekken rechts naast Zuid-Limburg. In 2014 probeerde ik met een paar vrienden een rondje om de mijn te lopen. Gewoon om te kijken hoe lang het zou duren. Pas na drie dagen waren we terug en waren we nog maar met z’n tweeën over. De rest had tussendoor een taxi gebeld (bloedende voeten, koud, longontsteking etc.). ’s Nachts kampeerden we in de buitenlucht, wakker gehouden door de graafmachines en de kou (het was december). De heuvel waarop we sliepen heet de Sophienhöhe. Het is een ruige heuvel bedekt met rotsblokken, boomstronken en een bizar woud, vol reusachtige dode eiken. Allemaal nep. Het hele landschap komt van de tekentafel, zelfs de dode bomen werden hier geplant. De heuvel is gebouwd met restmateriaal van de mijn en groeit nog iedere dag. De streek was ooit boerengebied, met dorpjes, kastelen en rivieren, maar deze zijn allemaal verdwenen. We passeerden een aantal dorpen die binnenkort aan de beurt waren. Eén dorp was al verlaten, twee werklui ontruimden het kerkhof. Niet alleen de levenden, maar ook de doden kregen een nieuwe woning. In het tweede dorp waren bewoners nog druk bezig met klussen en schilderen. De taxateur van het mijnbedrijf zou de volgende week langskomen om de waarde van ieder huis te bepalen.
De mijn gaat in 2035 dicht. Niet omdat de bruinkool op is, maar omdat verder graven zou betekenen dat nieuwgebouwde dorpen ontruimd moeten worden. Sommigen bewoners zouden dan voor de tweede keer opnieuw moeten beginnen. De verlaten groeve, een gat van zo’n honderdvijftig meter diep, zal zich vanaf 2035 langzaam vullen met water. Maar volgens berekeningen duurt het zo’n 40 jaar voor het nieuwe meer helemaal gevuld is.
We eindigden onze tocht in de kerk van een nieuw dorp, gefinancierd en gebouwd door het mijnbedrijf. De glas-in-loodramen waren bizar: Geen heiligen, of Bijbelse verhalen. Wel beelden van graafmachines die langzaam het land wegschrapen.
De bruinkool zelf krijgt trouwens maar weinig kans om van het daglicht te genieten. Vanuit de groeve gaat het meteen via een transportband de elektriciteitscentrale in, als brandstof. Het blijft verbazingwekkend: complete gemeenschappen die wijken voor een gigantisch gat. De reden? Elektriciteit. BZZZZZT, en het is weg. Misschien zijn we wel dichter bij de oude mythes dan we denken. Na 3000 jaar bouwen we nog steeds monumenten voor de God van de Bliksem.
Een jaar of wat geleden was ik in een stad met de naam Freiburg. Dat is een aangename Maastricht-achtige stad in het zuidwesten van Duitsland. Men noemt het ook wel de Rode Stad, niet vanwege politieke voorkeur (die is Groen) maar omdat de meeste gebouwen zijn gebouwd met rode steen. Het rode hoogtepunt is het Münster (een kerk) in het midden van de stad. De steen werd gewonnen uit een heuvel net buiten de stad. De rode kleur was toevallig, het was de makkelijkst winbare bouwsteen in de omgeving. In de kerk vroeg ik een bewaker of hij wist waar de steengroeve lag. Hij moest lachen en wees naar de muren. “Hier”, zei hij. “Ze hebben alle steen 1000 meter verplaatst en in een stad veranderd. De heuvel is helemaal afgegraven.” Dit levert wel problemen op voor de restauratie. Om de Rode Stad overeind te houden moeten de stenen nu uit een andere groeve komen, 75km verderop.
Om fondsen te werven verkoopt het Freiburger Münster de verweerde stenen die bij de renovatie vervangen worden. Je kan de rode gotische stenen bijvoorbeeld als bijzettafeltje gebruiken of als grafsteen. Om hier aandacht voor te vragen heeft de kerk een rij lege graven laten bouwen op de begraafplaats, versierd met stukken kerk. De namen die erop staan zijn verzonnen.
Iedereen nog OK? Ik voel dat we nu op een punt in onze relatie zijn gekomen dat we elkaar kunnen vertrouwen. Dus ik ga mezelf een beetje in gevaar brengen en een statement maken. Overigens, een lezing zonder statements is geen lezing. Maar slechts gezellig gekeuvel.
Daar gaan we: Ik denk dat geschiedenis niks te maken heeft met wetenschap. Het is een vehikel voor verhalen dat gebruikt maakt van objecten en tekst om geloofwaardig over te komen. Nu zouden jullie kunnen zeggen dat woorden en objecten hetzelfde zijn. Ik denk dat objecten zelf niet bestaan, we hebben ze bedacht met woorden. Een woord scheidt het ene van het andere. Want dat doen woorden: ze verdelen en ze scheiden. Ik zou jullie nu een paar woorden kunnen geven. Ik geef jullie takken, wortels, bladeren, schors en stam. Je denkt dat je net een boom kreeg, maar dat is niet noodzakelijk zo.
Tot zover mijn statement.
Nu kunnen we het eindelijk over geologie hebben. En dan vooral het tentoonstellen van geologie. Wie ooit een natuurhistorisch museum heeft bezocht, zal het hebben gezien. Hier wordt alles verdeelt met woorden. Sommige fragmenten horen tot een periode, andere niet. Sommige dingen zijn miljoenen jaren oud, andere een paar miljoen meer. Dit gebeurt er bij het tentoonstellen van geologie: Alles wat uit de grond komt wordt 90 graden gedraaid en verticaal getoond. Verticaal omdat wij verticaal zijn en dus makkelijk door de geologie lopen. In veel natuurhistorische musea kijk je naar verticale geologische lagen. Opgeruimde lagen, het gruis is weggehaald.
Er is echter een probleem. Minuscuul, maar toch. We hebben namelijk geen idee waar we naar kijken. Bijvoorbeeld de Mosasaurus. We zouden kunnen stellen dat het een algemene soort was in deze regio, aangezien we in de kleine Sint Pietersberg er al vier hebben gevonden. We kunnen zeker stellen dat het geen talent had in evolutie, want de Mosasaurus leeft niet meer en haaien en slakken wel. Maar stel dat het grootste evolutionaire talent van de Mosasaurus het fossiel zijn is? We kijken misschien naar een genetische rariteit met slechts 1 talent: fossiel worden. Net zoals we nooit iets zullen weten van de miljarden levensvormen die veel talent hadden voor leven, maar tragisch mislukten in dood zijn. We zullen er niks van terugvinden.
Nu, ik wil nog kort iets zeggen over kunst, een van mijn favoriete onderwerpen. Vergeef me als ik hier eerst nog een laatste omweg maak. Want er is iets dat me al een paar dagen dwars zit. Er is veel te doen rondom politici die claimen geen politicus te zijn, hoewel ze net zo lang in de politiek zitten als andere politici. Deze outsider-politici zeggen dat zij de politiek gaan veranderen omdat ze niet bij de ‘echte’ politiek horen.
Dan lees ik in de media artikels van journalisten die zeggen dat de media schuld hebben aan een hoop slechte dingen in de wereld. En dat zij daar in de media over kunnen schrijven omdat zij niet bij ‘De Media’ horen. Een groot deel van de kunstenaars die ik ken zeggen dat ze niet bij de kunstwereld horen, niet eens in kunst geïnteresseerd zijn. ‘Ik ga niet naar een museum, want het is niet echt, het is maar kunst’. Zij werken in de echte wereld, zeggen ze. Als kunstenaars die niet bij de kunst horen kunnen ze echte dingen maken voor echte mensen in de echte wereld.
Ik vraag me af of dit met kritische standpunten te maken heeft. Zij zijn De Politiek, zij zijn De Media, zij zijn De Kunst. Maar ik ben Echt. Maar goed, ik ging iets zeggen over kunst, niet over populisme.
We vinden dus fossielen en tonen ze daarna op een verticale geologische manier in een museum. En we kunnen nooit weten wat we niet weten. Akkoord? Zou het dan niet kunnen zijn dat wij de vergetenen van de toekomst zijn? Dat niks meer aan ons herinnerd, gewoon omdat wij het talent missen om dode objecten te worden, dus slechte fossielen zijn? Het kan de reden zijn waarom er überhaupt musea bestaan. We vergeten de Egyptenaren niet, we kennen de Etrusken, de Romeinen, de Franken en de Goten. Maar als we naar hun fossielen kijken kunnen we ons makkelijk vergissen: Alle Egyptenaren werden gemummificeerd, alle Romeinen hadden gouden munten en een villa, alle Franken hadden een zwaard. In de menselijke geologische laag lijkt niet veel plek voor gewone mensen. Er waren miljoenen arbeiders, huisvrouwen, slaven en bediendes. Maar veel fossielen lieten ze niet achter, ze hebben er immers geen talent voor. Is dat de reden dat we archeologie bedacht hebben? Om te zoeken naar de resten van de boeren, leraren en werklui? Om er zeker van te zijn dat onze lang overleden collega’s herinnerd worden en dus wij zelf ook gered zijn van de vergetelheid. Het was misschien het begin van kunst zoals we het vandaag kennen. Museums worden tegenwoordig gevuld met plastic bekertjes, flessen, tafelkleden, vakantiefoto’s, reclamefolders, schoenen, brieven, e-mails en auto’s. We noemen het Hedendaagse Kunst maar het is een Geologie van de Toekomst om ons zelf te redden. Vergeet-ons-niet.
Dank voor jullie aandacht.
(de aanwezigen applaudisseren)
Daar gaan we: Ik denk dat geschiedenis niks te maken heeft met wetenschap. Het is een vehikel voor verhalen dat gebruikt maakt van objecten en tekst om geloofwaardig over te komen. Nu zouden jullie kunnen zeggen dat woorden en objecten hetzelfde zijn. Ik denk dat objecten zelf niet bestaan, we hebben ze bedacht met woorden. Een woord scheidt het ene van het andere. Want dat doen woorden: ze verdelen en ze scheiden. Ik zou jullie nu een paar woorden kunnen geven. Ik geef jullie takken, wortels, bladeren, schors en stam. Je denkt dat je net een boom kreeg, maar dat is niet noodzakelijk zo.
Tot zover mijn statement.
Nu kunnen we het eindelijk over geologie hebben. En dan vooral het tentoonstellen van geologie. Wie ooit een natuurhistorisch museum heeft bezocht, zal het hebben gezien. Hier wordt alles verdeelt met woorden. Sommige fragmenten horen tot een periode, andere niet. Sommige dingen zijn miljoenen jaren oud, andere een paar miljoen meer. Dit gebeurt er bij het tentoonstellen van geologie: Alles wat uit de grond komt wordt 90 graden gedraaid en verticaal getoond. Verticaal omdat wij verticaal zijn en dus makkelijk door de geologie lopen. In veel natuurhistorische musea kijk je naar verticale geologische lagen. Opgeruimde lagen, het gruis is weggehaald.
Er is echter een probleem. Minuscuul, maar toch. We hebben namelijk geen idee waar we naar kijken. Bijvoorbeeld de Mosasaurus. We zouden kunnen stellen dat het een algemene soort was in deze regio, aangezien we in de kleine Sint Pietersberg er al vier hebben gevonden. We kunnen zeker stellen dat het geen talent had in evolutie, want de Mosasaurus leeft niet meer en haaien en slakken wel. Maar stel dat het grootste evolutionaire talent van de Mosasaurus het fossiel zijn is? We kijken misschien naar een genetische rariteit met slechts 1 talent: fossiel worden. Net zoals we nooit iets zullen weten van de miljarden levensvormen die veel talent hadden voor leven, maar tragisch mislukten in dood zijn. We zullen er niks van terugvinden.
Nu, ik wil nog kort iets zeggen over kunst, een van mijn favoriete onderwerpen. Vergeef me als ik hier eerst nog een laatste omweg maak. Want er is iets dat me al een paar dagen dwars zit. Er is veel te doen rondom politici die claimen geen politicus te zijn, hoewel ze net zo lang in de politiek zitten als andere politici. Deze outsider-politici zeggen dat zij de politiek gaan veranderen omdat ze niet bij de ‘echte’ politiek horen.
Dan lees ik in de media artikels van journalisten die zeggen dat de media schuld hebben aan een hoop slechte dingen in de wereld. En dat zij daar in de media over kunnen schrijven omdat zij niet bij ‘De Media’ horen. Een groot deel van de kunstenaars die ik ken zeggen dat ze niet bij de kunstwereld horen, niet eens in kunst geïnteresseerd zijn. ‘Ik ga niet naar een museum, want het is niet echt, het is maar kunst’. Zij werken in de echte wereld, zeggen ze. Als kunstenaars die niet bij de kunst horen kunnen ze echte dingen maken voor echte mensen in de echte wereld.
Ik vraag me af of dit met kritische standpunten te maken heeft. Zij zijn De Politiek, zij zijn De Media, zij zijn De Kunst. Maar ik ben Echt. Maar goed, ik ging iets zeggen over kunst, niet over populisme.
We vinden dus fossielen en tonen ze daarna op een verticale geologische manier in een museum. En we kunnen nooit weten wat we niet weten. Akkoord? Zou het dan niet kunnen zijn dat wij de vergetenen van de toekomst zijn? Dat niks meer aan ons herinnerd, gewoon omdat wij het talent missen om dode objecten te worden, dus slechte fossielen zijn? Het kan de reden zijn waarom er überhaupt musea bestaan. We vergeten de Egyptenaren niet, we kennen de Etrusken, de Romeinen, de Franken en de Goten. Maar als we naar hun fossielen kijken kunnen we ons makkelijk vergissen: Alle Egyptenaren werden gemummificeerd, alle Romeinen hadden gouden munten en een villa, alle Franken hadden een zwaard. In de menselijke geologische laag lijkt niet veel plek voor gewone mensen. Er waren miljoenen arbeiders, huisvrouwen, slaven en bediendes. Maar veel fossielen lieten ze niet achter, ze hebben er immers geen talent voor. Is dat de reden dat we archeologie bedacht hebben? Om te zoeken naar de resten van de boeren, leraren en werklui? Om er zeker van te zijn dat onze lang overleden collega’s herinnerd worden en dus wij zelf ook gered zijn van de vergetelheid. Het was misschien het begin van kunst zoals we het vandaag kennen. Museums worden tegenwoordig gevuld met plastic bekertjes, flessen, tafelkleden, vakantiefoto’s, reclamefolders, schoenen, brieven, e-mails en auto’s. We noemen het Hedendaagse Kunst maar het is een Geologie van de Toekomst om ons zelf te redden. Vergeet-ons-niet.
Dank voor jullie aandacht.
(de aanwezigen applaudisseren)
De tekst is een transscriptie van Joep Vossebeld’s performance-lezing op 16 december 2016. De lezing werd gehouden in het kader van het project Overgangszone en vond plaats aan de master Polis van Maastricht Academy of Fine Arts.
©2016 Joep Vossebeld
©2016 Joep Vossebeld